Lumbale discushernia

Een tussenwervelschijf (discus) bestaat uit een elastische kern die omgeven is door vezelige ring. Wanneer er een scheur ontstaat in deze ring kan de inhoud van de tussenwervelschijf (de nucleus) uitpuilen in het wervelkanaal. Wanneer deze uitstulping op een zenuw drukt, spreekt men van een discushernia en ontstaan er pijnklachten in het been. Door ernstige druk op de zenuw kunnen er ook uitvalsverschijnselen van de zenuw ontstaan met een doof of tintelend gevoel of krachtsvermindering in het been of de voet tot gevolg.  De meeste hernia's komen voor tussen de 4de en 5de lendewervel (L4/5) en de 5de lendewervel en het heilig been (L5/S1). Maar ook op hoger gelegen niveaus kunnen hernia's voorkomen.

Incidentie

Lumbale discushernia komt relatief vaak voor: jaarlijks 5 tot 20 gevallen per 1000 volwassenen. Daarnaast komt het vaker voor bij mannen dan bij vrouwen.

Leeftijd is een belangrijke risicofactor voor lumbale hernia, met de hoogste incidentie tussen 30 en 50 jaar. Genetica speelt ook een rol: bepaalde erfelijke eigenschappen maken sommige mensen vatbaarder voor de aandoening.

Een andere factor die het risico op een lumbale hernia verhoogt, is het beroep. Banen waarbij herhaaldelijk getild, gebogen of gedraaid moet worden en waarbij langdurig moet worden gezeten, kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van de aandoening. Rokers lopen ook een groter risico op een lumbale hernia, omdat uit onderzoek is gebleken dat roken de bloedvaten die de schijven in de onderrug van bloed voorzien, kan beschadigen.

Overgewicht en een slechte lichaamshouding zijn bijkomende factoren die bijdragen tot het ontstaan van een lumbale hernia. Overgewicht belast de onderrug extra, waardoor de kans op discusdegeneratie en hernia toeneemt. Een slechte houding zorgt ook voor extra belasting van de onderrug, wat leidt tot meer slijtage van de tussenwervelschijven.

Symptomen

Meestal wordt het ontstaan van een discushernia voorafgegaan door belangrijke rugpijnklachten. Deze rugpijnklachten ontstaan wanneer de vezelring scheurt. Als dan vervolgens de inhoud van de tussenwervelschijf uitpuilt in het zenuwkanaal en de zenuw gaat beknellen, ontstaan de uitstralende pijnklachten. Op dat moment staan de beenpijnklachten vaak op de voorgrond veel eerder dan de rugpijnklachten. Daarenboven kan een discushernia leiden tot gevoel-uitvalsverschijnselen zoals tintelingen en een verdoofd gevoel in het traject van de zenuw.  Ook krachtsverlies kan ontstaan. Dit uit zich dan in krachtsverlies van een bepaalde spiergroep die door de aangetaste zenuw wordt bezenuwd; bijvoorbeeld het niet meer op de hielen kunnen stappen, niet meer op de tenen kunnen staan, door de knie zakken bij trap oplopen en dergelijke.

Diagnose

Voor een goede diagnose is zowel de anamnese, het klinisch onderzoek als verdere beeldvorming aangewezen.  Een MRI-scan is veruit het meest gevoelige onderzoek om de diagnose van een discushernia te stellen. Daarenboven geeft een MRI ook een nauwkeurig beeld over de ernst van de zenuwcompressie.

Een CT-scan van de rugwervels is minder geschikt voor het opsporen van een discushernia. Klinisch-neurologisch onderzoek kan uitvalsverschijnselen aantonen.

Daarnaast kan er ook een EMG (elektromyografie) worden uitgevoerd. Dit onderzoek test de geleiding van de zenuwen.

Behandeling

Niet iedere patiënt met een discushernia moet geopereerd worden. Een deel van de patiënten met een lumbale discushernia kan zeker conservatief worden behandeld. Dit wil zeggen met medicatie en gerichte infiltraties (inspuitingen). Meestal wordt bij dergelijke patiënten een wortelinfiltratie (infiltratie van de zenuw) of epidurale infiltraties verricht. Deze behandeling vindt plaats in het neurochirurgisch pijncentrum. De patiënt wordt hiertoe gedurende een uurtje opgenomen in het neurochirurgisch pijncentrum waar de infiltratie door de behandeld neurochirurg zal worden uitgevoerd. Na een infiltratie is het mogelijk dat de patiënt gedurende enkele uren een doof of verlammend gevoel ervaart in het been. Dit is het gevolg van het verdovingsproduct dat wordt ingespoten. Deze klacht verdwijnt in de regel binnen enkele uren. Wanneer met deze infiltratiebehandeling de pijnklachten gunstig evolueren dient er geen operatieve ingreep te worden uitgevoerd. 
Een operatieve ingreep wordt uitgevoerd in de volgende situaties:   

  • wanneer er een uitstralende pijn blijft bestaan ondanks conservatieve therapie
  • wanneer de patiënt zoveel last heeft dat hij met deze pijn niet goed kan functioneren
  • wanneer er belangrijke uitvalsverschijnselen ontstaan

Het klachtenpatroon van de patiënt speelt hier dus een doorslaggevende rol. Wanneer er uitvalsverschijnselen ontstaan, voornamelijk krachtsverlies (bijvoorbeeld klapvoet), in combinatie met veel pijnklachten, is er een indicatie om vroegtijdig over te gaan tot een semi-dringende ingreep.  Wanneer de patiënt klaagt van belangrijke uitstralende pijnklachten in 1 of 2 benen, gepaard gaande met doofheid rond de anus of genitale regio, of klachten van urine-incontinentie (cauda equinasyndroom), is dit een absolute operatieve indicatie. Dit wil zeggen dat hiervoor een dringende ingreep noodzakelijk is.

Opname

De wortelinfiltraties of epidurale infiltraties vinden plaats in het neurochirurgisch pijncentrum en worden gezien als een dagbehandeling. De procedure duurt slechts enkele minuten, waarna u nog een tijdje in de verblijfzaal blijft voor de nodige controles. U verblijft in totaal 1 tot 2 uur in het pijncentrum. Hierna mag u terug naar huis. Na de behandeling mag u niet zelf autorijden.

Wanneer een operatief ingrijpen voor een lumbale hernia noodzakelijk is, is een hospitalisatieduur van 1 of maximum 2 nachten te voorzien. U verblijft dan op de verpleegafdeling neurochirurgie.

Nabehandeling

In de regel worden pijnklachten vrij snel beter. De 2de en 3de dag na de ingreep kunnen de uitstralende pijnklachten terug optreden. Dit is voornamelijk ten gevolge van zwelling van de zenuw. Dit is niet bij iedereen het geval en verminderd vanaf de 4de dag. Uitvalsverschijnselen herstellen meestal binnen de drie maanden.

Afhankelijk van het beloop na de ingreep, zal er samen met de patiënt worden gekeken wanneer vervolgafspraken moeten plaatsvinden.

Het is mogelijk dat er voor deze vervolgafspraken nog beeldvorming wordt verricht ter controle.

Prognose

De prognose voor een lumbale discushernia kan variëren afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de ernst van de hernia, de algemene gezondheidstoestand van de patiënt en de reactie op de behandeling. De meeste patiënten met een lumbale discushernia kunnen echter een aanzienlijke verbetering van hun klachten verwachten met een conservatieve behandeling.

Uit onderzoek blijkt dat ongeveer 80% van de patiënten met een lumbale discushernia binnen 6 weken tot 6 maanden na aanvang van conservatieve therapie, zoals fysiotherapie, pijnmedicatie en infiltraties, verbetering van de symptomen ondervindt. Bovendien ervaart ongeveer 90% van de patiënten met een lumbale hernia verlichting van hun klachten binnen een jaar na conservatieve behandeling.

In sommige gevallen kan chirurgisch ingrijpen noodzakelijk zijn als conservatieve therapie onvoldoende verlichting biedt of als er sprake is van aanzienlijke zenuwbeknelling of ruggenmergletsel. Het succespercentage van een operatie voor een lumbale hernia is over het algemeen vrij hoog: tot 90% van de patiënten ervaart een aanzienlijke verbetering van hun klachten na een operatie.

Het is echter belangrijk op te merken dat de prognose van een lumbale hernia door verschillende factoren kan worden beïnvloed, waaronder de leeftijd van de patiënt, zijn algemene gezondheid en zijn leefgewoonten. Zo kunnen rokers en personen met een hoge body mass index (BMI) een langzamer herstel van een lumbale discushernia ondervinden.